De Chesapeake Bay Retriever


Chesapeake Bay retriever is een hondenras dat afkomstig is uit de Verenigde Staten. Volgens de overleving is dit ras ontstaan uit de Newfoundland puppies die gered werden tijdens een schipbreuk voor de kust van Maryland. Het is niet bekend welk ander ras met deze honden werd gekruist, maar het resultaat was een Retriever die in staat is om zwaar werk in koud water te verrichten.

Karakter
 De Chesapeake Bay retriever is een harde werker met een stabiel karakter. Het respect van deze hond moet verdiend worden. De Chesapeake Bay retriever is geen allemansvriend. Hij is vriendelijk naar vreemden, maar op een ietwat gereserveerde manier. Het is een hond die zijn of haar territorium bewaakt. In huis is het een rustige hond, maar alleen als er een uitlaatklep aan zijn energie wordt gegeven. Als hij zich gaat vervelen en te weinig beweging krijgt, kan hij destructief worden en het huis gaan slopen of dominant gedrag gaan vertonen.
 
 

Geschiedenis van de Chesapeake Bay Retriever

De Chesapeake Bay Retriever is een jachthond in hart en nieren, die bijzonder goed is te gebruiken bij de jacht op waterwild. Hij zoekt en apporteert aangeschoten wild onder allerlei, vaak erg barre weersomstandigheden met bijbehorende temperaturen. Jagers maken voor dit soort werk meestal gebruik van spaniels en andere retrievers, en minder vaak van de ches. Maar hij verdient alle aandacht, ook al vanwege zijn min of meer legendarische geschiedenis, die dramatisch genoeg begint met een schipbreuk.

In 1807 liep een Engelse brik ter hoogte van de kust van Maryland zware beschadigingen op. De bemanning werd gered en opgevangen door in de buurt varend Amerikaans schip, de ‘Canton’. Onder de schipbreukelingen bevonden zich twee honden: een donkerrode reu (sommige bronnen spreken van een nogal vaal roodbruin) en een zwart teefje. Al snel bleek dat beide honden uitzonderlijke waterhonden waren en volledig amfibisch. Deze eigenschap werd zeer gewaardeerd in de streek waar ze uiteindelijk terechtkwamen: de kust tussen Maryland en Virginia. Dit gebied is diep uitgesneden en vormt diepe baaien, die bezaaid liggen met talrijke eilandjes en worden omzoomd door uitgestrekte stroken riet. Het is kortom een waar paradijs voor trekvogels, vol met ganzen en eenden en dus ook voor jagers.

De meest uitgestrekte baai van dit gebied – de Chesapeake – vormde het ideale vaderland voor een nieuw retrieverras: de Chesapeake Bay Retriever. Dit ras zou zijn voortgekomen uit een kruising tussen deze twee honden, die in die tijd ‘Lesser Newfoundlands’ werden genoemd, met de zeer verbreide licht-tankleurige honden uit deze streek. Over deze laatste honden is echter maar weinig bekend.

Bij de discussies over de vraag waar de Chesapeake vandaan komt, duikt steeds weer de naam ‘Newfoundland’ op. Sommige schrijvers – die het mooie verhaal over de schipbreuk van de Engelse brik afwijzen – geloven dat de Chesapeake direct afstamt van Indiaanse honden, die in de betreffende streek aanwezig waren en werden gefokt door kolonisten. Op dezelfde wijze zou de huidige Newfoudlander uiteindelijk afstammen van een puur Amerikaanse hond, al werden in verschillende perioden Europese honden meegenomen naar Newfoundland, en gekruist met van oorsprong Indiaanse honden.

In ieder geval waren de Newfoundlanders, zoals ze in de 19e eeuw werden beschreven, zeer robuuste en eenvoudige honden. Dat blijkt uit lezing van het in 1827 verschenen American Manuel of Hunting (Het Amerikaanse handboek voor de jacht): ‘Het Newfoundlanderras brengt de beste waterhonden voort. Ze staan altijd klaar om in de snelste stroming te duiken, waar ze door het ijs breken om vanuit het koudste water een eend mee terug te brengen.’ De honden die zo werden beschreven, moesten uitzonderlijk behendig en levendig zijn, wat nu niet direct kan worden gezegd van de zware Newfoundlanders van tegenwoordig. In 1900 verklaarde James Watson, een groot deskundige op het gebied van Amerikaanse honden, dat ‘de Newfoundlander de nieuwe Engelse ontwikkeling is uit een gemengde groep van gewone honden met zeer verschillende vachtkleuren en afmetingen’. Een en ander blijkt uit de oudste documenten over de eerste Newfoundlanders. Dit waren stevig gebouwde honden, die nauwer verwant waren aan het retrievertype dan aan de huidige Newfoundlander.

Indiaanse honden, die de voorvaders van de Newfoundlander en de Chesapeake zouden zijn, hadden geen opvallend uiterlijk en waren allerminst gelijkmatig van type. Dat verklaart ook waarom er nooit over deze honden is geschreven. Maar vanwege hun voorkeur voor water en hun robuustheid, zouden ze zijn gebruikt voor de fok van zowel de Chesapeake als de Newfoundlander. Ze zouden bovendien een nogal ruwe aard hebben, een kenmerk dat in zekere mate ook bij de Chesapeake kan worden aangetroffen, zij het in verzachte vorm. Dit kenmerk is echter geheel verdwenen bij de Newfoundlander.

Als men op zoek is naar een verre voorouder van de Chesapeake – ervan uitgaande dat hij een Indiaanse oorsprong is – zou men terug moeten gaan tot een heel verre voorouder, een hondachtige die in het noordpoolgebied voorkwam tijdens de laatste ijstijd. (Hier wordt archeologisch onderzoek naar gedaan, omdat het bestaan van honden in de Amerikaanse prehistorie veel stof tot discussie geeft onder deskundigen.)

Hoe het ook zij, de Chesapeake Bay Retriever was al kort na de burgeroorlog (1861-1865) heel verbreid in de Verenigde Staten. Hij had een stevige reputatie, ook al droeg hij in die tijd een andere naam: naar de kleur van zijn vacht werd hij aanvankelijk Red Chester of Brown Winchester genoemd. De toenmalige kynologen waren het zelfs niet eens over de kruisingen waardoor dit ras was veredeld. Sommigen zeiden dat er een red-and tan Coonhound voor was gebruikt, terwijl anderen beweerden dat de Otterhound een inbreng had gehad.

Toch kan in de Chesapeake duidelijk geen enkel kenmerk van een brak worden aangetroffen, en is er geen enkele reden aan te nemen dat kruisingen met de Coonhound of de Otterhound een betere retriever zouden hebben kunnen voortbrengen. Volgens O.D. Foulks echter, zou er sprake zijn geweest van de uit Engeland afkomstige Waterspaniel en dat lijkt gezien het uiterlijk waarschijnlijker.

Foulks leverde in The American Sportsman de eerste beschrijving van het werk van de retrievers in de Chesapeake Baai. Deze beschrijving is zo klassiek geworden, dat de nieuwe standaard voor sommige kenmerken er impliciet naar verwijst: ‘Hij rilt niet zoals een Setter (…). Als hij zich krachtig heeft uitgeschud, heeft hij zijn ruige, olieachtige haar helemaal ontdaan van het ijs en water, dat in zijn vacht terecht is gekomen. Hij moet niet in een kennel zitten, ook al wordt hij met veel liefde omringd. Hij hoort buiten thuis, op bevroren oevers, of in de regen of de zon, en zal even waakzaam op de loer liggen als de jager zelf. Als één van de neergeschoten stukken wild alleen maar gewond is, zal hij ernaar toe zwemmen en de dode vogels voorbij zwemmen, zonder de gewonde uit het oog te verliezen. Als de geraakte vogel duikt, zal de hond tot aan die plek zwemmen en onophoudelijk rondjes blijven zwemmen. Daarbij richt hij zich af en toe met kracht uit het water op, om beter te kunnen zien, vooral als er hoge golven zijn.’

Hoewel de Ches werd beschouwd als de koning van de ijskoude of wilde wateren, waren zijn prestaties in de eerste fieldtrails teleurstellend. De Labrador Retriever stal de show door zijn snelheid, enthousiasme, intelligentie en stijl, terwijl de Ches lijdelijk de vergelijking moest ondergaan.

Door zijn robuustheid, zijn wollige, vethoudende, ondoordringbare vacht, zijn zelfverzekerde en stoutmoedige gedrag, is de Ches in eerste instantie een werkhond – een jachthond dus – en moet hij niet alleen als gezelschapshond worden gehouden. Daarom blijft het ras wereldwijd gezien qua aantal vrij beperkt, uitgezonderd de Verenigde Staten en de gebieden waar ruimte is en gelegenheid om veel te jagen.


Rasstandaard van de Chesapeake Bay Retriever

Hoofd: de schedel moet breed zijn met een matige stop, de voorsnuit krachtig.

Ogen: middelmatig groot en wijd uit elkaar geplaatst, amberkleurig of donkergeel.

Oren: klein, hoog aangezet, los neerhangend.

Gebit: schaargebit, tanggebit is toegestaan

Hals: middelmatig lang en zeer krachtig.

Lichaam: krachtig, ruime borstkas, diep en breed met goed gewelfde ribben. Brede, goed bespierde lendenen.

Ledematen: goed naar achteren geplaatste schouders, rechte voorbenen, veerkrachtige voormiddenvoet, goede botten, goed gehoekte knie- en spronggewrichten. Brede, goed bespierde dijbenen.

Voeten: groot, van het hazevoettype, gesloten en met zwemvliezen tussen de tenen.

Staart: moet middelmatig lang en dik aan de wortel zijn. Hij wordt licht gebogen gedragen, echter niet over de rug.

Vacht: dient typisch voor het ras te zijn. Dik en relatief kort (niet langer dan 4 cm) met dicht en wollig onderhaar. De vacht op het hoofd en de benen is kort en glad. Golven mogen alleen voorkomen op schouders, nek, rug en dijbenen. Een gekrulde vacht of een vacht met neiging tot krullen is atypisch. De vacht moet olieachtig en hard aanvoelen. De kwaliteit ervan is bepalend voor de bruikbaarheid van de hond.

Kleur: varierend van donkerbruin tot mat geelbruin.

Schofthoogte: reu 58-66 cm, teef 53-61 cm.

Gezondheid van de Chesapeake Bay Retriever

De gezondheid van de Chesapeake Bay Retiever is over het algemeen zeer goed. Maar net als bij andere retriever rassen komt er Elleboog Dysplasie en Heup Dyspasie voor.

Verzorging van de Chesapeake Bay Retriever

De vachtverzorging van de Ches is minimaal. Het haar is waterafstotend en geeft een perfecte schutkleur in het riet en moerassige gebieden, De soms wat overbouwde aandoende achterhand zorgt juist weer voor voldoende stuwkracht in het water.

Wassen van de Ches is geen goed idee. Als echte waterhond heeft hij een vette waterafstotende vacht die, ook al lijkt de hond door nat, met een keer goed uitschudden alleen nog maar licht vochtig aanvoelt. Door hem in het sop te zetten wordt het vettige laagje echter grotendeels uit de vacht verwijderd en is hij een stuk minder goed bestand tegen kou en nattigheid.

Opvoeding van de Chesapeake Bay Retriever

De Ches heeft een baas nodig die beschikt over natuurlijk overwicht, die het respect van de hond weet te verwerven én die ook nog eens bereid en in staat is om flink met hem te werken. Bij een vriendelijke, maar uitermate rechtlijnige opvoeding, zal de Ches het beste tot zijn recht komen. Is de baas niet consequent en krijgt de Ches teveel ruimte of inspraak, dan zullen zich onherroepelijk rangordeproblemen gaan voordoen. De zelfverzekerde aard van de Ches leent zich gewoon niet voor een democratisch beleid. De teven zijn overigens aanmerkelijk meegaander en veel minder geneigd dominatie ten toon te spreiden dan de reuen. Dit gaat ook op voor de omgang met andere honden: reuen zullen veel sneller bereid zijn met veel vlagvertoon de confrontatie aan te gaan dan teven en niet onder appèl staande reuen kunnen zich zelfs ronduit vechtlustig opstellen. Voor beide geldt dat het aan te raden is de opvoeding al vroeg ter hand te nemen en te starten met een gedegen socialisatie.